Hoera! Je kind zegt zijn eerste woordje! De brabbelfase is voorbij. Wat kun je trots zijn als je dreumes ´papa´ of ´mama´ zegt. Een belangrijke mijlpaal is bereikt. In dit artikel zal ik vertellen hoe de taalontwikkeling verloopt bij kinderen tussen de 1 en 2,5 jaar. Dit stadium heet de vroeglinguale fase. Deze bestaat uit twee stappen: de eenwoordfase en de twee- of meewoordfase.
Eenwoordfase (ong. 1 tot 1,5 jaar)
In het begin van de eenwoordfase gebruiken kinderen losse woorden (‘papa!’, ‘mama!’). De woorden die een kind gebruikt zijn vaak onlosmakelijk verbonden met een handeling. Sowieso staan de woorden in directe relatie tot hun belevingswereld. Daarom komen de eerste woorden van alle kinderen op de wereld globaal aardig overeen.
In de eerste plaats zijn dat zelfstandige naamwoorden om naar personen en voorwerpen te verwijzen, zoals mama, papa, poes, eend, ba (=bal), auto, toe (= stoel). In de tweede plaats leert een kind al jong werkwoorden om acties aan te duiden: keke (=kijken), peeje (=spelen), ape (=slapen). Tenslotte is er een aantal woorden waarvan niet duidelijk is in welke categorie ze vallen, omdat ze heel breed gebruikt worden: wè (=weg), papot (=kapot), buiten, dat, nog.
Soms lijken de uitingen uit 2 woorden te bestaan, zoals hoefnie of nogkee (=nog een keer), maar dit is een misverstand: deze uitingen worden als geheel aangeleerd en gebruikt door het kind. Dit worden ook wel frozen phrases genoemd.
De vroege woordenschat bestaat vooral uit woorden die inhoud hebben (papa, mama, kijken, dinke), niet zozeer uit woorden die een functie in de zin hebben (is, het, voor, omdat).
De manier waarop kinderen hun woorden gebruiken, verandert als ze ouder worden. De allereerste woorden zijn gebonden aan vaste handelingsschema’s in het leven van het kind: elke keer als het kind in de kinderstoel wordt gezet om te gaan eten, zegt hij ‘ete’. Later gebruikt een kind een woord om iets te benoemen. Hij ziet (iemand) eten en zegt: ‘ete’. Het besef dat dingen een naam hebben, is bij de meeste kinderen voor het tweede jaar doorgedrongen. Dan gaan ze ook vragen hoe de dingen heten: ‘Isda?’ Door deze vragen te stellen aan volwassenen, ontdekken kinderen de betekenissen van woorden.
Als een kind dit besef heeft, kan hij ook bepaalde acties gaan uitvoeren met woorden. Hij gaat bijvoorbeeld opmerkingen maken over bepaalde gebeurtenissen, personen of voorwerpen (weg, kapot, groot). Of hij kan vragen om een voorwerp (naan? Het kind vraagt om een banaan en wijst naar de koelkast, waar de bananen meestal op liggen). Ook kan een kind verzoeken om een handeling (Nog! Nog! Het kind vraagt om nog een keer in de lucht geslingerd te worden) of om informatie (Isda?). Ook kunnen kinderen antwoord geven op een vraag of aandacht zoeken (kijk! daar!).
Lotte (anderhalf jaar oud) zit aan tafel. Ze zegt: “appe”, terwijl ze haar hoofd schudt. Nee, ze hoeft geen appel meer.
Aan het eind van de eenwoordfase combineren kinderen woorden met gebaren. De stap naar het combineren van twee woorden is dan klein. De twee- of meerwoordfase is in zicht.
Twee- en meerwoordfase (ong. 1,5 tot 2,5 jaar)
Bij bijna alle Nederlandssprekende kinderen worden tweewoordzinnen gehoord tussen de anderhalf en twee jaar. Om een los woord te zeggen heb je klanken nodig en een woord. De ontwikkeling van de klanken en woorden is in de eenwoordfase dan ook het belangrijkst. Maar als een kind zinnen begint te maken, komt de grammatica om de hoek kijken. Welke woorden kun je met elkaar combineren, en welke niet? In welke volgorde kun je de woorden zetten? Toch is bij de tweewoordzinnen de betekenisrelatie tussen de woorden nog het allerbelangrijkst: het kind zet 2 woorden bij elkaar die qua betekenis bij elkaar horen.
boek papa (=broek van papa)
pop water (=de pop ligt in het water)
ete koke
boeke leze
toel papot
Door zinnetjes samen te voegen en onderling te combineren ontstaan als vanzelf langere zinnen. Kinderen proberen als het ware hun grammatica uit, bijvoorbeeld tijdens het spelen of als ze in bed liggen. Misschien heb je je kind wel eens horen kletsen door de babyfoon als hij in zijn bedje lag. Heerlijk ontspannen mijmerend…
Uiteraard gaat niet alles volgens het boekje. Een kind vervoegt bijvoorbeeld de werkwoorden nog niet. Het kind plakt het hele werkwoord aan het zelfstandige naamwoord: papa ete, mama ape?
Conclusie
De taal van het kind ontwikkelt zich in de vroeglinguale fase (tussen 1 en 2,5 jaar) van losse woorden tot zinnen. De zinnen zijn nog wel kort (meestal niet meer dan 4 of 5 woorden) en er zitten weinig functiewoorden in. De woorden die kinderen op deze leeftijd gebruiken zijn heel concreet en hebben een duidelijke inhoud, bijvoorbeeld het benoemen van een voorwerp of handeling. Echter, de werkwoorden die het kind gebruikt voor het aanduiden van een handeling worden nog niet vervoegd. Kortom: er is nog genoeg te leren! Dat gebeurt in het volgende stadium: de differentiatiefase. Daarover volgende keer meer.
Taalontwikkeling op Kiind:
Esther werkt als logopedist en heeft taalwetenschap en logopedie gestudeerd.