Ik zou kunnen beweren dat ik een stadskind ben. Dat is in zoverre waar dat ik inderdaad in Amsterdam geboren ben. Maar ik ben opgegroeid in een dorpje in Gelderland, en de beste vriendin van mijn zusje en mij woonde op een boerderij. Ik weet dus waar de melk vandaan komt, ik weet dat katten muizen eten en ik weet dat pompoenen het liefst op een mesthoop groeien.
Op erfelijkheid kan ik het ook niet gooien. Mijn moeder heeft kamerplanten die ouder zijn dan ikzelf en mijn opa had het talent om bloeiende planten maandenlang, misschien zelfs jarenlang in bloei te houden. Mijn schoonmoeder heeft een tuin ter grootte van een voetbalveld, en alles ziet er altijd even fris en vitaal uit. Maar ik kan nog geen vetplant in leven houden.
Geen flauw idee dus waarom ik zo verschrikkelijk enthousiast was toen ik voor het eerst de tuin van ons huidige huis zag. Voor mijn geestesoog doemden visioenen op van een overvloedige moestuin waar ik met opgestroopte mouwen aan het werk was, de zon op mijn haren, mijn kind met een schepje ploeterend in een kleine modderpoel. Ik zag druivenranken die zich tegen de zuidmuur omhoog slingerden, een kasje vol glanzend rijpe tomaten, een border vol geurige tuinkruiden, en avond aan avond verse salades uit eigen tuin.
Met frisse moed sloopten we een paar ferme struiken zodat we ruimte hadden voor zo’n hippe square garden. Bij de bloemenwinkel in het dorp kocht ik bemeste tuinaarde en zaden. Radijs, wortels, sla, rode bieten, broccoli, prei, erwtjes, tomaten, pompoen. Ik zag het er al van komen dat ik ons groentenabonnement moest opzeggen vanwege de royale oogst uit eigen tuin.
En natuurlijk maakte ik, moderne ex-stadsmoeder, er gelijk een educatief evenement van. Zoon en ik kochten vrolijk gekleurde bloempotten (we hadden saaie potten kunnen kopen en ze zelf kunnen beschilderen, maar er is een grens aan wat ik aan Leuke Dingen doe met een nog-geen-tweejarige) en we zaaiden tomaten en pompoenen op de keukentafel. We gieterden, draaiden richting het zonlicht en we keken de plantjes zowat uit de grond. Nou ja, ik dan. Zoon had het in die dagen vooral druk met hameren op potten en pannen. En af en toe trok hij een groen sprietje uit een pot. En soms zaaide hij nog wat extra hagelslag. Maar uiteindelijk hadden we toch een hele rij prachtige plantjes om in de volle grond te zetten. En in de square garden staken de eerste radijsjes al ontzettend veelbelovend twee groene blaadjes boven de aarde uit.
En toen kwamen de slakken.
Ze lijken zo traag en zo vriendelijk, met hun wiebelende voelsprieten en hun zachtgekleurde huisjes, maar het zijn rovers en beeldenstormers en ze vreten een mooie, liefdevol ingezaaide square garden in één nacht helemaal kaal. Ik heb het eerste jaar precies drie radijsjes uit eigen tuin kunnen eten. Het jaar daarop was mijn oogst al verdubbeld. Dus we houden moed, op een dag komt het goed. En tot die tijd hebben we gelukkig ons groentenabonnement nog.