‘Kijk, hier slapen we allemaal!’ roept mijn oudste dochter trots als ze via Skype een rondleiding door het huis geeft. Het is waar. Daar slapen we. Allemaal. Het is een ruime slaapkamer, dat wel. Er ligt een groot mamabed op de grond en een net zo groot bed voor de oudste broer en zus. Dat bed onderscheidt zich in verschillende opzichten van het mamabed. Het ligt ten eerste boordevol gezellige knuffels, en wat minder gezellige kwijlvlekken. Bovendien hangt er een klamboe als een enorme stolp bovenop. Die klamboe is natuurlijk knalroze en binnen ons gezin beter bekend als ‘de tent’. Tussen deze grote bedden ligt een klein Kindergarten-matje. Daar zou in theorie de jongste van het stel kunnen slapen.
We slapen op deze manier geheel volgens Lao traditie. Laos is het woongebied van een groot aantal stammen die in kleine dorpjes wonen, ieder volgens hun eigen eeuwenoude tradities. De huizen bestaan uit een of twee vertrekken, een woongedeelte en een slaapgedeelte. Als een man trouwt, bouwt hij er een slaapvertrek bij voor zijn vrouw en toekomstige kinderen, of hij bouwt naast de woning een klein slaaphutje voor zichzelf.
Hoewel we niet vanuit een bepaalde samenslaapvisie voor deze constructie hebben gekozen zie ik zeker voordelen. Het naar bed brengen is bijvoorbeeld erg gezellig. Ik kruip in de tent tussen de oudste kinderen in en we lezen samen boekjes. Ondertussen drentelt de jongste nog wat rond. Ze verplaatst wat wasgoed, rommelt in de kledingkast en speelt kiekeboe voor de spiegel. Zodra de lamp uit is slaapt iedereen snel.
Het nachtelijke gedrentel van de jongste doet mijn eigen nachtrust niet altijd goed. Nog nooit heeft zij een hele nacht op haar zachte matje doorgebracht. Op een bepaald moment belandt ze in het mamabed om daar lang en breed haar plek te waarborgen. Ze rekt en rolt alsof de gehele een meter tachtig haar toebehoort. Maar dat kan natuurlijk niet. Er zijn immers nog twee kinderen. Die kloppen ook nog wel eens aan bij het mamabed. De een met zijn armen vol knuffels, de ander vol verhalen over enge dromen en problemen met dekentjes, beertjes die zoek zijn en de benen van haar broertje die dwars over haar hoofd liggen. Niet elke nacht, maar vaak genoeg om blij te zijn dat ik dichtbij ze ben.
Maar dan wordt het ochtend. Of nee, dan denken de meisjes dat het ochtend wordt. Terwijl de mama’s en het broertje nog in diepe rust zijn voelen de meisjes dat ergens in een land hier niet ver vandaan, de zon opkomt. Ze richten hun hoofd op, kijken elkaar aan en gaan los. Het kleine zusje dribbelt achter de grote aan, de grote zus brabbelt het kleine zusje na. Dan barsten ze in lachen uit en rollen van plezier over de mama’s heen. Of het wat zachter kan? Daar zouden ze eens over nadenken. ‘Maar het is toch al bijna licht? De monniken zijn ook wakker, ik heb de trom al gehoord. En de haan.’ Goed, iets rustiger dan. De oudste heeft een goed idee, ze zal een boekje voorlezen aan haar kleine zusje. In het Lao, dat is wel zo leuk. Het begint ook best leuk. Ik draai me tegen beter weten in nog eens om. Na een paar bladzijdes is ze door haar Lao vocabulair heen en begint ze woorden te verzinnen die telkens grappiger worden als je ze steeds vaker en harder zegt. Het kleine zusje is intussen afgehaakt en op eigen houtje de natte was aan het afhalen.
Dan horen we de peppep. Elke ochtend rijdt de peppep-man door de straat met achterop zijn scooter een mand verse stokbroden. Peppep! Peppep! Hoog tijd om naar beneden te gaan, het is immers al half 7.
Nynke reist met partner en drie kleine kinderen naar Laos om daar minimaal een jaar als vrijwilliger les op een school te geven.