Ik loop met mijn vader door het glooiende Zuid-Limburgse landschap. Terwijl we de hellingen van de Sint Pietersberg opklimmen hebben we het over de baby die over zo’n vijf maanden geboren zal worden en die van mij een vader en van hem een opa gaat maken.
Dat gesprek gaat niet vanzelf. De afgelopen maanden heb ik met groot enthousiasme Jean Liedloff gelezen en ik weet dat ik mijn kind radicaal anders zal opvoeden dan mijn ouders mij hebben opgevoed. Geen aparte kamer, maar samen slapen. Geen kinderwagen, maar een draagdoek. Geen fles, maar borstvoeding. Niet laten huilen, maar hem altijd dichtbij ons hebben.
Ik durf het er niet goed over te hebben. Mijn vader is een man van ‘er is maar één manier en dat is mijn manier’. En van ouders die om het minste of geringste hun kind oppakken vindt hij dat zij hun kind veel te veel verwennen. ‘Die laten gewoon over zich heen lopen.’ En als ik zeg dat we de baby wel op onze kamer moeten laten slapen omdat we maar één slaapkamer hebben, zegt hij: ‘Dan maak je toch iets van een schot waar je het ledikantje achter zet.’
Ik voel me onbegrepen
Zwijgend lopen we een stuk door. Ik voel me alleen en onbegrepen. En ik neem me heilig voor dat ik een andere vader ga zijn. Een vader die wél geïnteresseerd is in zijn kinderen, een vader die nieuwsgierig is, een vader die zijn eigen waarheid opzij kan schuiven om te luisteren naar een ander verhaal.
De afstand tussen ons wordt door die gedachten alleen maar groter. Het pad wordt smal en ik laat mijn vader voorop lopen. ‘Wat is het hier mooi hè?’ roept hij en kijkt lachend achterom. Ik krijg een brok in mijn keel. Ik loop te genieten van dit prachtige landschap omdat hij me uitnodigde om samen op pad te gaan. En ik weet hoe graag hij wil dat het goed met me gaat.
Ik kan zijn ideeën over opvoeden misschien niet veranderen, maar ik kan wel veranderen hoe ik naar mijn vader kijk. En als hij niet nieuwsgierig is, dan kan ik dat wel zijn.
Het pad wordt breder en we staan stil om van het uitzicht te genieten. Ik kijk hem aan. ‘Pap, hoe was het voor jou toen ik geboren werd?’ Hij kijkt me aan met een voorzichtige glimlach. En dan vertelt hij hoe hij naar het ziekenhuis racete om op tijd bij de bevalling te zijn en hoe hij me voor het eerst vasthield in zijn grote handen. Hij timmerde misschien geen co-sleeper en hij liet me misschien huilen op mijn eigen kamer. Maar hij was er wel. Op zijn manier. Met alle liefde die hij kon geven. En zo is het goed.