Op een druilerige herfstdag stappen we de praktijk van onze kinderarts binnen. Een paar weken geleden vierden we Jaïr zijn vierde verjaardag en dus is het de hoogste tijd voor een nieuwe afspraak. Tot nu toe waren deze afspraken een kwestie van wegen, meten, een handvol routinevragen en stonden we binnen een paar minuten weer buiten. Vandaag staat er een heuse ontwikkelingstest op het programma. Voordat ik kan vragen wat precies de bedoeling is, rent Jaïr enthousiast de testruimte in.
De assistente haalt een mozaïekpuzzel tevoorschijn. Jaïr haalt de stukjes uit de puzzel en begint op een relaxed tempo te schuiven met de puzzelstukjes. Maar daar heeft de assistente geen tijd voor. Ze begint zelf een aantal puzzelstukken neer te leggen en vertelt hoe hij de puzzel af moet maken. ‘Vertel me ook even welke kleur elk puzzelstukje heeft’, zegt ze, als Jaïr weer aan het puzzelen is. Terwijl hij de kleuren van de regenboog opnoemt, bijt ik aan de andere kant van de tafel mijn tong af om niets te zeggen over het feit dat hij thuis puzzels in elkaar legt met meer dan 100 stukjes.
‘Kun jij tellen?’ Ja hoor, dat kan Jaïr wel. Hij schuift de puzzel weer een stukje dichterbij en begint de puzzelstukjes te tellen. Eén, twee… De assistente schuift de puzzel met een ferme zwaai bij hem vandaan. ‘Gewoon even tellen’, zegt ze. Jaïr kijkt om zich heen. Hij trekt een pot viltstiften naar zich toe en begint opnieuw. Eén, twee… De assistente zet de pot buiten zijn bereik. ‘Vind je het moeilijk om te tellen? Ik help je wel. Eén, twee, drie…’ Jaïr pakt het van haar over en telt tot tien. ‘Kun je nog verder?’ Jaïr schudt zijn hoofd. Ze kijkt me vragend aan. Moet ik haar vertellen dat hij alleen telt als hij wil weten hoeveel auto’s hij heeft, als we verstoppertje spelen of als hij de tafel dekt? Of moet ik haar ervan overtuigen dat hij tot twintig kan tellen in twee talen?
‘Je mag iets moois voor me tekenen’, zegt de assistente terwijl ze de viltstiften weer terug geeft. Jaïr maakt een groot vierkant en begint dat in te kleuren. Maar dat is niet de bedoeling. ‘Kun je ook tekenen? Een zon of een brandweerauto?’ Jaïr schudt zijn hoofd. ‘Ik maak wel een vliegtuig.’ In een paar strepen zet hij iets wat op een vliegtuig lijkt op papier en legt de viltstift weg. ‘Je houdt niet zo van tekenen’, concludeert de assistente. ‘Het is ook echt meer iets voor meisjes.’
Terwijl ze de tekening in het dossier stopt, richt ze zich tot mij: ‘Ik heb twee meiden en ik kan mijn huis behangen met al hun tekeningen. Zo leuk!’ Ik pers er met moeite een glimlach uit. Waar het me bij het puzzelen moeite kostte om Jaïr zijn kunnen niet met haar te delen, pieker ik er nu niet over om haar te vertellen over onze deuren vol kunstwerken. Waar het me aan het begin van deze ontwikkelingstest nog wel fijn leek als Jaïr goed uit de bus zou komen, kan ik er nu prima mee leven dat in zijn dossier staat dat hij alleen met hulp kan puzzelen, dat hij tot tien kan tellen en dat hij niet zo van tekenen houdt. Ik weet wel beter.
In ons boektijdschrift Opvoeders en huttenbouwers lees je meer over de ontwikkeling van kinderen
Marlies Hanse werkt als freelance journalist en woont met haar man en twee kinderen (4 & 1) in Berlijn. Op Instagram deelt ze graag foto’s over haar leven vol bewustzijn, minimalisme en unschooling.