Het gebeurde ergens rond de eerste verjaardag van onze zoon. “Zo, en wanneer komt de tweede?” Mijn man en ik keken elkaar die allereerste keer vertwijfeld aan. Het was een onderwerp waar we serieus nog niet over hadden nagedacht. Ons leven liep lekker, we genoten intens van de kleine man, maar ook van ons werk en de vrijheid die je hebt met een kind. Maar het was iets waar we noodgedwongen wel over moesten nadenken. Want de vraag kwam steeds vaker, vanuit de meest onverwachte hoeken en in een steeds dwingendere vorm. “Jullie gaan toch wel voor een broertje of zusje voor hem zorgen?” “ Je wilt er echt niet te lang tussen laten zitten hoor”. “Eén kind kan echt niet, dat is niet leuk voor jullie zoon.”
Roemenen zijn zo mogelijk nog fanatieker dan Nederlanders op dit gebied en koppelen er gelijk een voorkeur aan. “Wanneer komt het meisje?” We hebben immers al een zoon, precies zoals het ideaalplaatje voorschrijft. Een jongetje voor het moeten en daarna een meisje voor de heb. Dat ik niet van de kleur roze houd en best gelukkig ben met de speelgoedautootjes in onze huiskamer wordt daarbij met het grootste gemak onder het tapijt geveegd. Dat het mij niets uitmaakt of een eventuele tweede een jongen of een meisje is, is al even irrelevant. Als ik zin heb om te protesteren vraag ik meestal; “En wat als het toch weer een jongetje wordt, moet ik hem dan maar met grof geweld terugduwen?” Als ik geen zin heb in weer een discussie antwoord ik meestal met “uhu…”
Een jongetje voor het moeten en daarna een meisje voor de heb
De eerlijke waarheid is dat, nog los van wanneer we aan een tweede zouden beginnen en of het ons überhaupt gegund is, we het ook echt nog niet weten. Of we een tweede willen. Toen ik rond de eerste verjaardag van onze boef antwoordde dat ik er nog niet mee bezig was kreeg ik van veel vrouwen te horen dat het zo rond de tweede verjaardag wel zou gaan kriebelen. Maar inmiddels is de kleine man een heuse peuter en nog steeds is het enige dat kriebelt zijn haartjes in mijn gezicht als hij lekker komt knuffelen.
Je zou denken dat dit iets is wat alleen mij en mijn man aangaat. De grootte van je gezin is iets heel persoonlijks en een ieder moet doen waar hij of zij zich lekker bij voelt en voor zichzelf beslissen of een volgend kindje welkom is. Immers, er zijn hele volksstammen vrouwen die voor drie, vier, vijf of zelfs nog meer kinderen kiezen en dat zie ik mijzelf dan weer niet zo snel doen. Toch hoeven die voor mijn gevoel (ik kan ernaast zitten natuurlijk) lang niet zo vaak hun keuze te verantwoorden. In hun hart is nog plaats voor een kindje en ga daar maar eens tegenin. Dat is gelijk een van de problemen wanneer je probeert uit te leggen dat het wel eens bij eentje zou kunnen blijven. Dan is het dus net of er in jouw hart geen plaats is voor nog een kindje. Dan heb je dus een klein hart. Mensen gaan je vragen of het zo tegenvalt om ouder te zijn of dat je kind zo moeilijk is. Maar het valt niet tegen en mijn kind is absoluut niet moeilijk. Constant moet ik uitleggen waarom ik niet allang weer zwanger ben, zijn er lichamelijke moeilijkheden, wil het niet lukken? Ik vraag nooit aan een moeder met vier kinderen hoe het zo gekomen is dat ze vier kinderen wou, maar waarom vragen die zelfde moeders dan wel aan mij hoe het mogelijk is dat je als vrouw maar één kind zou willen?
En dat terwijl er best een hoop redenen te bedenken zijn waarom één kind de voorkeur zou kunnen hebben. Het milieu om maar eens wat te noemen. Meer geld om in een studiefonds te stoppen en educatieve uitstapjes naar musea mee te sponsoren. Meer vrijheid voor de ouders en dus meer tijd om aan het kind te besteden, maar ook aan elkaar. Meer kansen voor de moeder om aan het werk te zijn en te blijven. En dat argument dat het zo leuk en goed is om een broertje of zusje te hebben? Mijn kind gaat met groot plezier naar de crèche waar hij meer dan genoeg sociale vaardigheden oppikt. Hij deelt zowel zijn eten als speelgoed met andere kinderen en krijgt niet ineens dure cadeaus van ons omdat hij enig kind is. En voor ieder gezin waar de broers en zussen een goede band hebben en elkaar bijstaan in slechte tijden kan ik een gezin aanwijzen waar broers en zussen tot ver in de volwassenheid misbruik maken van elkaar, elkaar pijn doen of zelfs het leven onmogelijk maken.
Ik zeg niet nooit. Ik zeg niet nu. En misschien wel nooit. Maar dat weet ik nog niet. Dus bij dezen wil ik een lans breken. Niet per se voor de moeder met maar één kind of voor het kleine gezin. Maar voor de nieuwe gewoonte om mensen niet langer te vragen wanneer de volgende komt, maar eerder of er een volgende komt. Je zou er veel vrouwen, waaronder mijzelf, een groot plezier mee doen. Ga ik nu even met mijn zoon naar het museum. Lekker met zijn tweetjes.