‘Ik wil helemaal niet naar een ander huis. Helemaal niet’, moppert mijn driejarige zoon. ‘Eén mama moet hier blijven met mij.’ Voor hem hoeft het niet, de verhuizing, en dat snap ik best. Hij is erg gesteld op zijn vertrouwde omgeving. Ons huis met het groene hek, onze vaste wandelroutes, de tempel en de speeltuin. Het is een man van gewoontes, en die zullen bruut verstoord worden, dat is zeker. Dat het huis met het groene hek in zijn beleving zijn eerste en enige woonhuis is, maakt het er niet gemakkelijker op. Hij herinnert zich niets meer van ons leven in Nederland. ‘Weet je nog Pim, ons huis met de trampoline in de tuin, dat was toch leuk?’ De raddartjes draaien op volle toeren. Tuin… leuk… ‘Ja. Is dat om te glijden?’ Een groot contrast met zijn grote zus. Anderhalf jaar schelen ze, maar zij weet alles nog van haar Nederlandse verleden. Ze snapt ook goed dat we hier in Laos een jaar zullen zijn en dat we weer terug zullen gaan als iedereen een keer jarig is geweest. Naar ons huis, haar school, oma’s, tantes, vrienden. Ze houdt wel van avontuur en heeft dan ook erg veel zin in de verhuizing. ‘Ik ben wel benieuwd naar die andere stad, misschien is daar ook wel een speeltuin!’
Waar wonen we nou?
De verhuizing zelf is geweldig. Bij gebrek aan een verhuisbedrijf hebben we een songteaw geregeld bij een reisbureau. Een songteaw is in de ietwat bezorgde woorden van mijn moeder ‘een kruising tussen een oude truck en een huifkar’. In twee dagen reizen we naar het zuiden van het land. Onze spullen staan op het dak gestapeld, en wij zitten met z’n vijven in de huifkar. Als we onze straat uitrijden piept Pim naast me: ‘Waar wonen we nou?’ Maar met de wind door zijn bolletje en zoveel mooie dingen te zien onderweg vergeet hij zijn ontheemde gevoel snel.
Aangekomen in ons nieuwe huis blijft bij Pim toch telkens weer het ontheemde gevoel de kop opsteken. Hoewel hij over veel dingen in het huis enthousiast is. Zo is hij dol op de tuin waar hij de hele dag in zijn onderbroek met water kan spelen. Hij vindt het ook heerlijk om achterop de fiets te zitten en samen over hobbelweggetjes tussen de koeien, kippen en geitjes te rijden.
Maar tussendoor zijn er de bokkige mopperbuien. ‘s Morgens kost het hem een paar uur om te accepteren dat we nog steeds in dat blauwe huis wonen. Hij bokt, wil niet ontbijten, verdwijnt de speelkamer in met zijn duplotrein. Als hij daar gestoord wordt, dan is het brullen. En schoppen. Alles is stom.
Minstens zo opvallend is het onstuitbare zonnige humeur van mijn oudste dochter. Ze wordt ‘s morgens vroeg zingend wakker en sluipt de woonkamer in. Dat kan ze in dit nieuwe huis zelf, en dat is heerlijk voor iedereen. Ze klimt het aanrecht op om de borden te pakken, dekt de tafel en smeert vast een boterham. Om 7 uur staat ze juichend bij de poort: ‘De monniken, de monniks!’ De monniken lopen grijnzend langs op hun blote voeten. Werkelijk alles in het blauwe huis is leuk. De tuin, de vissen, de kikker, de koeien op straat, de gigantische markt. Een speeltuin lijkt er niet te zijn, maar dat doet niks af aan haar enthousiasme. Ook uitjes zijn fijn. De hele dag op een bootje over de Mekong, beetje klimmen en klauteren op een oud tempelcomplex? Prima! Ze trekt zich niks aan van haar jammerende broertje dat zich benauwd afvraagt of we nu weer aan het verhuizen zijn. ‘Komen we noooooit meer terug in het blauwe huis, helemaal niet?’
De enige aan wie de hele verhuizing voorbij gegaan lijkt te zijn is de jongste van het stel. Die vindt alles best. Als er maar wat bekende gezichten zijn, en haar Dikkie Dik-boekjes natuurlijk. Het maakt haar niet uit op welke tafel haar bordje staat, in welke tuin haar badje, of waar het zandpaadje naar leidt waar zij op leert rennen. Thuis is waar we wonen. En zo is dat.
Nynke woont en werkt een jaar met haar gezin in Laos. In augustus opent zij, terug in Nederland, haar praktijk voor kindbegeleiding.