“Mama, ik denk dat ik koorts heb. Wil je me even thermometeren?”
Ik kijk op de klok. Het is kwart over zes. Waarom is mijn zoon al wakker?
“Mama, mag ik op de tablet? Mag ik een spelletje doen op je telefoon? Ik wil naar beneden, ik wil televisie kijken. Mama, heb ik koorts? Kun je even kijken of ik koorts heb?”
“Doe maar even een spelletje op mijn telefoon. Maar zonder geluid hè, anders maak je je zusje wakker.”
Ik draai me om en kijk recht in de stralende, klaarwakkere ogen van mijn pleegdochter.
“Mama! Mama kom mee! Mama hamemout? Ja?”
Ik doe mijn ogen dicht.
“Wakkerworden!” schreeuwt het peutermeisje. Mijn dag is begonnen, of ik nou wil of niet.
Ik gooi een plens koud water in mijn gezicht, kam mijn haar in een knot, pomp een pufje deo onder mijn oksels en hoop dat de kinderen ondertussen niet de hele slaapkamer afbreken.
“Mama, ik wil mijn schoolbus-t-shirt aan, niet mijn tractor-t-shirt.”
“Even geduld jongen. Ik moet eerst je zusje een schone luier geven, anders lekt ze door.”
De schone luier wordt onmiddellijk volgepoept.
“Mama, ik heb honger. Mag ik havermout?”
“Mama hamemout? Ja?” echoot de kleine dame.
De havermout moet vier minuten in de magnetron. In die vier minuten vraagt de kleuter zeventien keer of hij mag eten. Ondertussen klimt de peuter op de eettafel. Ze vindt een schilmesje. Ik ontfutsel het haar. Ze zet het op een gillen.
“De havermout is heet, lieverd. Je zult even moeten wachten.”
“Ik moet poepen.”
“Je weet hoe het werkt.”
“Je moet met me mee!”
“Nee hoor, je kunt het helemaal zelf.”
“Maar ik vind het eng!”
De peuter heeft intussen de boekenkast vakkundig leeggetrokken. Terwijl ik de boeken in veiligheid breng, klimt ze op de vensterbank. Ik zie dat ze op weg is naar een halfvolle kop koude koffie die mijn man daar per ongeluk heeft laten staan. Ik pak het voor haar neus weg. Ze zet het op een gillen.
“Mama, ik hoef toch niet te poepen.”
“Da’s ook goed, jongen. Ga maar eten. Ik denk dat je havermout nu wel is afgekoeld.”
“Mama hamemout? Ja?”
Om de één of andere reden zit mijn zoon met een tablet aan de ontbijttafel. Hij speelt een spelletje. Hij eet niet. Ik wil er iets van zeggen, maar moet eerst mijn pleegdochter uit de koelkast halen. Ze heeft een pot mosterd in haar handen. Ik leg uit dat de mosterd in de koelkast hoort en neem de pot voorzichtig van haar over. Ze zet het op een gillen.
“Lieverd, het is bijna tijd om naar school te gaan, en je hebt nog geen hap gegeten. Geef mij de tablet eens, want die leidt je af.”
“Maar mama, ik heb koorts. Koorts is ziekte, en dan hoef ik niet naar school. Dan kan ik thuisblijven en met de tablet spelen.”
“Lieve jongen, je hebt geen koorts. Je bent niet ziek, dus je mag wél naar school.”
Pas op school realiseer ik me dat ik nog geen tijd heb gehad voor een kop koffie. Zou ik daarom zo moe zijn?