Of: ‘Een heel normale dinsdagochtend uit het leven van een thuisblijfmoeder met een eigenzinnige peuter en een rustige baby’.
Want meestal hebben dat slimme, eigenwijze kereltje en ik de grootste lol samen. En soms kan ik hem wel achter het behang plakken. En dat ligt dan meestal aan mij, want hij is gewoon zoals hij is. Altijd.
07:30 uur
“Mama, mag ik een spelletje doen op jouw telefoon?”
“Tuurlijk jongen. Dan kleed ik je zusje ondertussen even aan.”
“Ik wil geen kleren aan.”
“Dat weet ik. Maar als we straks boodschappen gaan doen is het wel fijn als je kleren aan hebt. Het is best fris vandaag.”
“Het is niet fris.”
“Ga straks maar even in de tuin, dan kun je zelf voelen hoe fris het is.”
“Ik wil niet in de tuin.”
“Maar hoe weet je dan of je wel of geen kleren aan moet?”
“Ik wil geen kleren aan.”
“Wil je wel een boterham en een sapje?”
“Ik wil geen boterham.”
“Een banaan dan?”
“Oh ja!”
08:30 uur
“Mama, ik wil een boterham.”
“Wat wil je erop?”
“Zeg jij het maar.”
“Appel-perenstroop?”
“Nee.”
“Pindakaas?”
“Nee.”
“Humus?”
“Nee.”
“Kaas?”
“Ik lust toch geen kaas!”
“Nou, dan weet ik het niet hoor. Wat wil je op je boterham?”
“Rosbief!”
“Ah, dat is lekker! Maar we hebben geen rosbief. Dan zullen we eerst even naar de slager moeten.”
“Oh ja!”
“Zeg, eet je ondertussen je banaan nog even op?”
“Ik wil geen banaan!”
Mama, ik wil geen kleren aan
09:30 uur
“Mama, ik wil een boterham met rosbief!”
“Dan zul je je even moeten aankleden, zodat we naar de slager kunnen.”
“Mama, ik wil geen kleren aan.”
“Dan kunnen we niet naar de slager.”
“Maar ik wil wel naar de slager.”
“Trek je dan even kleren aan?”
“Het is niet fris!”
“Heb je al gevoeld in de tuin?”
“Ik wil niet in de tuin!”
“Weet je wat ik denk, jongen? Ik denk dat jij een beetje honger hebt, en dat je daarom misschien nergens meer zin in hebt. Eet je banaan eens op, dan voel je je vast beter.”
“Ik wil geen banaan!”
10:30 uur
“Deze sokken zijn niet goed!”
“Hoezo niet?”
“Ik wil niet met sterren, ik wil met strepen!”
“Je strepensokken zitten in de wasmachine, lieverd. Die kun je morgen weer aan.”
“Maar ik wil geen sterrensokken!”
“Dan ga je maar met blote voeten in je schoenen.”
“Oh ja.”
“En neem je banaan maar mee naar de schuur. Dan kan je die straks in de bakfiets eten.”
“Ik wil geen banaan!”
“Dan laten we hem thuis. Voor later.”
“En ik wil niet met de bakfiets. Ik wil lopen!”
“Daar hebben we geen tijd meer voor, jongen.”
11:00 uur
“Zijn we al aan de beurt?”
“We zijn na die mevrouw met die groene jas.”
“Zijn we al aan de beurt?”
“Nog niet. Het is druk.”
“Ik wil een plakje worst.”
“We komen vanzelf aan de beurt, lieverd.”
“Ik wil een plakje worst.”
“Even geduld nog.”
“Ik wil een plakje worst.”
11:30 uur
“Hier is je boterham met rosbief.”
“Maar ik wil geen boterham! Ik wil alleen de rosbief eten.”
“En je boterham dan?”
“Die eet jij toch?”
“Nou, dat denk ik niet.”
“Maar je moet mijn boterham opeten!”
“En wat eet jij dan? Je banaan?”
“Ik wil geen banaan!”
“Wat wil je dan?”
“Ik wil Buurman en Buurman kijken. Aaaaaah, mag het? Mag het? Mag het?”