Ter nagedachtenis aan Jan Rot delen wij het interview dat Andries de Jong met Jan had voor Kiind editie 4 (LICHT, 2016):
‘We surfen met het leven mee. Dan komt er zo’n golf en moeten we gewoon springen.’
Jan Rot is zanger, tekstschrijver en vertaler. Hij werd geboren in Indonesië als het vierde en jongste kind van zijn ouders. Op zijn twaalfde verhuisde het gezin terug naar Nederland. Tegenwoordig woont hij met zijn vrouw en hun vier kinderen in Antwerpen. Pasgeleden verscheen zijn album #stopdetijd met liedjes van een jongen van ooit in de jas van een man van nu.
Mijn vader was zendingsarts in Makassar. Ons gezin woonde daar in een kleine zendingsgemeenschap. De kinderen kregen les van de moeders, in groepjes van dezelfde leeftijd. Dat was onze basisschool. Voor de middelbare school ging je in de kost bij familie in Nederland.
Ik was als kind erg met klassieke muziek bezig. Het ‘XYZ der muziek’ van Casper Höweler kende ik uit mijn hoofd. Via mijn grote broer, die al in Nederland was, hoorde ik over popmuziek. Beatmuziek. In brieven, het enige communicatiemiddel toen, schreef hij erover. Maar ik, met mijn klassieke muziek, schreef terug dat het nooit veel kon wezen.
En toen gingen we in 1967 op verlof naar Nederland. Mijn broer drukte een transistorradio tegen mijn hoofd en zei: ’Dit is nou beatmuziek’. Het was het mooiste wat ik ooit had gehoord. Ik moest meteen popblaadjes kopen en de hitparades volgen. Gewoon: Boem! Zoals ik dat wel meer heb, ging ik van het ene naar het andere. Bijna manisch, alleen dat was nog belangrijk. Andere gespreksonderwerpen waren niet meer mogelijk.
Ik liep over het strand van Zandvoort met ‘Sound of the screaming day’ van The Golden Earrings op de radio. En ik wist: dit wil ik ook. Dat er later net zo’n jongetje als ik over het strand loopt, maar dan met mijn lied. Ik word later zanger. Liedjesschrijver.
Voor mij was die ervaring een keerpunt in mijn leven. Het breekpunt. Alles daarvoor telde niet meer. Daar begon het. Ik zie het nog helemaal voor me, tot mijn melancholieke blik over de zee aan toe. Maar ik wist het en heb er ook nooit meer aan getwijfeld. Negen was ik.
Vier kinderen is niet te doen, maar het gaat prima.
Tot die tijd had ik het geweldig gehad in Indonesië. Maar toen we na ons verlof terug moesten, vond ik dat een ramp. Daar had je niks. Soms stuurden tantes wat blaadjes. Dus ik zat daar alleen maar te wachten tot we weer terug mochten. Wachten en smachten, want dan zag ik in die blaadjes titels van nummers die ik niet kende. Die onthield ik allemaal, inclusief de notering, zodat ik er later de muziek bij kon gaan horen. Vanaf mijn twaalfde woonden we in Nederland en kon ik het allemaal van dichterbij meemaken.
Enkele jaren later stond ik op een camping met een paar vrienden een bandje te jennen. De zanger daagde mij uit: ‘Als je het zelf zo goed weet, kom dan op het podium’. En dat deed ik. Ik riep ‘Tutti frutti’ en dat bandje begon te spelen. Verder herinner ik me er niet zoveel van. Alleen dat het helemaal te gek was. Toen voelde ik: dit is echt. Ik was zeventien.
Zo is het ergens gebleven. Van binnen ben ik die jongen van zeventien. Alles kan nog. In mijn relatie en als vader herken ik dat ook. Wat dat betreft surfen wij als gezin ook wel met het leven mee. Dan komt er zo’n golf en daar moeten we dan op springen.
Vroeger had ik helemaal geen kinderwens. Tot mijn veertigste. Majestueus hoor, vader zijn. Zo’n kind wordt geboren en dan het besef: wat er ook gebeurt, ik ben voor altijd jouw vader. Definitiever kan het niet. Ik had ook nooit gedacht dat er iets nog voor de muziek zou komen.
Ze gaan niet naar een crèche of de BSO, dat hebben we ook nooit gedaan. We vonden altijd dat ze bij ons moesten zijn, en wij bij hen. Over de offers die dat vraagt hebben we het ook niet. Voor ons is dat normaal. Met speeldata plannen bijvoorbeeld streep ik de verjaardagen van de kinderen weg. Dan ben ik thuis. En wanneer ik laat thuis ben na een optreden, breng ik ze evengoed de volgende ochtend naar school. Ik neem ze ook wel eens mee. We hebben al een keer samen gezongen in Carré, en nu ook Paradiso. Een liedje met een kinderkoortje erin, dat vind ik dan leuk om met hen te doen.
Aanvankelijk vonden we eentje mooi genoeg. Maar toen zagen we haar tijdens een vakantie heel smachtend naar een ander kindje kijken. Ach, nog eentje erbij, zeiden we toen. Nu hebben we er vier. En eerlijk is eerlijk: vier kinderen is niet te doen, maar het gaat prima. Ze zijn vijf, acht, elf en veertien nu.
Toen de jongste onderweg was, was ik wel even in een soort paniek. Als mij nu iets gebeurt, dan heeft zij mij nooit gezien. Dat soort gedachten. Verschrikkelijk. Fijn dat zij nu al vijf is. Wanneer zij straks twintig is, ben ik drieënzeventig geloof ik. Dan zien we wel weer verder.
Voor kleinkinderen ben ik te oud, daar reken ik niet meer op. Dus ik wil het graag allemaal meemaken. Ik film veel. Niet alleen vakanties, van alles leg ik vast. Huiselijke dingen, spelen in de tuin, naar school gaan. Echte familiefilmpjes. Ook bij het vierde kind film ik door. Al heb ik het allemaal bij de eerste al gezien, de jongste doet het weer anders. Daar ga ik dan voor zitten. Iedere keer opnieuw, want ik zie het steeds als nieuw. Die filmpjes, dat zijn wij. Samen, als gezin.
In mijn liedjes komen de kinderen weinig voor, gek genoeg. Leent het zich daar nou niet voor of wil ik hen er niet mee opzadelen, ik weet het niet. Overigens denk ik wel dat ze iets in de muziek zullen doen later. Als zoon of dochter van Jan Rot hebben ze dan een voordeeltje. Gelukkig zijn ze nu ook weer niet een kind van Prince, of Boudewijn de Groot. Dat is veel lastiger. Qua roem kunnen ze wel over me heen. Dat lijkt me ook leuk.
Als je je dochter Elvis noemt, dan stuur je sowieso niet de kant van rechter op. Onze oudste dochter heeft belangstelling voor popmuziek. Laatst kwam ze vragen of ik muziekles had gehad. Dus ik vertelde dat ik autodidact ben, maar wat heb aangeklooid en het meeste vooral op latere leeftijd pas heb geleerd. Haar opluchting was mooi om te zien. Gelukkig, vader was geen wonderkind. Ze hebben trouwens alle vier namen waarmee ze ook heel goed de muziek in kunnen. Zonder de naam van hun vader te hoeven gebruiken.
Voor kleinkinderen ben ik te oud, daar reken ik niet meer op.
Ik heb nog maar beperkte speeltijd, dat merk ik wel. Ik ben aan het kijken wat er nog gedaan moet worden. Nalatenschap vind ik een groot woord, maar daar gaat het ergens wel over. Het moet in orde zijn.
Voorheen keek ik nooit naar oude liedjes. Er lag veel wat ik wel bewaarde maar niks mee deed. Zo wil ik het niet aan de kinderen achterlaten. Ik moet zelf opruimen, een schifting maken. Anders zijn mijn kinderen de rest van hun leven bezig vaders werk te redden. Er lagen nog zo’n vierhonderd liedjes uit de vorige eeuw te wachten op een mogelijke tweede kans. Eerst heb ik de honderd minsten laten verdwijnen, gewoon gedelete. Mijn kinderen hoeven niet te weten wat voor rommel ik ook heb gemaakt.
Vervolgens nog een bakje met een paar honderd voor de kinderen. Alvast wat ideetjes voor als ze later muzikant willen worden. Niet meer dan dat. Ze hoeven er niks mee. Uiteindelijk heb ik het in eerste instantie voor mezelf gemaakt. Hoe zij het later doen, mogen ze zelf weten. Dit geef ik mee.