In de jaren vijftig van de vorige eeuw dachten mensen heel anders over de zorg voor baby’s en over liefde dan nu. Voeding en (fysieke!) warmte was het belangrijkste aan babyzorg. Liefdevolle aandacht als aanraken, knuffelen, vasthouden en troosten was overbodig. Het kon zelfs ‘gevaarlijk’ zijn doordat er zo gemakkelijker ziektes werden verspreid. Het zou tot slappe volwassenen leiden. Het woord ‘hechting’ was nog niet uitgevonden.
In deze periode deed Harry Harlow, psycholoog, onderzoeken met proefdieren. Hij wilde onderzoeken hoe apen leren. Omdat hij veel jonge dieren nodig had, zorgde hij voor een flinke populatie makaken (apen). De pasgeboren aapjes werden alleen in kooitjes gestopt en gevoed tot ze oud genoeg waren om aan onderzoek mee te doen. Het viel hem op dat de aapjes zich bleven vastklampen aan doeken in hun kooi, dat ze weinig sociaal gedrag vertoonden en dat ze later hele slechte moeders werden. Dat leidde ertoe dat Harlow twijfels begon te krijgen aan wat op dat moment werd gedacht over voeding en (moeder)liefde.
Surrogaatmoeders
Was moederliefde echt ondergeschikt aan voedsel? Harlow besloot dat te onderzoeken. Hij bedacht het volgende onderzoek: hij ontwierp twee surrogaatmoeders voor de baby-aapjes.
De ene nepmoeder was warm en zacht, had een teddyvacht, maar had geen melk. De andere nepmoeder was van ijzerdraad en had melk. Als voedsel het belangrijkste zou zijn, zouden de baby-aapjes zich vooral aan de melkmoeder moeten vastklampen. Wat bleek? De aapjes klampten zich gedurende het grootste gedeelte van de dag vast aan de teddystofmoeder! Alleen om te drinken, staken ze even over naar de melkmoeder. Gedurende het merendeel van de dag zaten ze tegen de teddyvachtmoeder (15-18 uur per dag, tegenover een uur per dag bij de ijzerdraad/melkmoeder).
Harlow bedacht nog een heel aantal variaties op zijn onderzoek, die allemaal tot conclusies leiden die we nu logisch vinden, maar die voor die tijd echt baanbrekend waren. Zo ontdekte hij in zijn onderzoeken de volgende dingen:
Was moederliefde echt ondergeschikt aan voedsel?
Gratis minicursus borstvoeding
Tips om boobytraps te voorkomen
1. Elke moeder is uniek
De nepmoeders bestonden uit een frame van hout, teddystof, ijzerdraad met een aap-achtig gezicht en waren niet exact gelijk. De jonge aapjes bleken hun eigen unieke nepmoeder te herkennen en wilden het liefst bij hun eigen nepmoeder zijn. Net zoals een mensenbaby al op de derde dag van zijn leven aantoonbaar zijn moeder herkent. Vroeger (en ook nu zijn er helaas nog steeds mensen die zo denken) dacht men dat een mensenbaby niet in de gaten heeft door wie hij wordt vastgehouden.
2. De moeder biedt veiligheid
Als Harlow de baby-aapjes zonder nepmoeder in een onbekende omgeving zette met speelgoed, gingen de aapjes duimzuigend opgerold in een hoekje liggen en kwamen niet van hun plaats. Met hun nepmoeder erbij, klampten ze zich eerst aan haar vast en gingen daarna op onderzoek uit. Als de aapjes tijdens hun onderzoek werden opgeschrikt, klampten ze zich weer vast aan hun nepmama om enige tijd later weer op onderzoek uit te gaan. Net zoals mensenbaby’s de veiligheid van hun ouders nodig hebben, om hun omgeving te ontdekken.
3. Moederliefde maakt gezond
Harlow deelde op enig moment de helft van de aapjes toe aan een ijzerdraadmoeder en het andere deel aan een teddystof-ijzerdraadmoeder. Hij onderzocht hoe beide groepen aapjes zich ontwikkelden. De aapjes groeiden hetzelfde, alleen hadden de aapjes met de ijzerdraad-moeder veel diarree en stoelgangproblemen. Terwijl ze dezelfde voeding kregen, waren de aapjes met de ‘slechtste moeder’ fysiek ongezonder.
4. Liever een enge moeder dan geen moeder
Harlow bedacht ook enkele ‘monstermoeders’: teddystof-moeders die opeens ‘eng’ werden. Zij bliezen perslucht uit, of schudden sterk heen en weer of kregen opeens stekels. Ook hier bleek dat de baby-aapjes schrokken van het enge, maar na afloop van de enge prikkel weer terugkeerden naar ‘hun moeder’. Een enge moeder is blijkbaar beter dan geen moeder.
Contact is belangrijker dan eten
Hij concludeerde uit zijn onderzoek dat moederliefde veel meer is dan alleen voeding. En dat de drang naar prettig fysiek contact groter is dan de drang naar voedsel! Het feit dat aapjes voor 90 procent van hun tijd kozen voor contact, geeft aan dat contact blijkbaar belangrijker is voor ons overleven dan voedsel. Raar om je voor te stellen: van niet eten ga je immers na ongeveer een week dood. Gebrek aan contact lijkt op het eerste gezicht niet levensbedreigend. Toch blijkt uit het onderzoek van Harlow dat de aapjes die geen contact hadden, eigenlijk ook geen leven hadden. Zij waren sociaal en cognitief gestoord en erg angstig. Het onderzoek van Harlow ondersteunde hiermee de theorieën die in dezelfde periode door John Bowlby, de grondlegger van de hechtingstheorie, werden ontwikkeld.
De opa’s en oma’s van nu
Een raar idee om te denken dat deze denkbeelden over behoeftes van baby’s nog maar rond 65 jaar geleden ter discussie werden gesteld. Veel oma’s en opa’s van nu zijn opgevoed in deze tijd, waarin men heel anders aankeek tegen de behoeftes van een baby. Een tijd waarin ouders werd geleerd om zichzelf te beheersen en hun baby’s niet te vaak op te pakken! En dat huilen goed was voor de longen. Ook toen al druiste dat tegen het gevoel van mensen in:
‘Vroeger mochten we alleen op tijd voeden. Vaak huilde hij hartverscheurend tot het tijd was om te eten en dan stond ik huilend aan de andere kant van de deur te wachten totdat ik hem mocht voeden.’
‘Ik voedde ze heel vaak stiekem. Of dan gaf ik toch een voeding meer, ook al mocht dat niet.’
Gelukkig waren er ook veel ouders van toen die stiekem wel liefdevolle zorg gaven. Vraag maar eens na bij je (groot)ouders. Maar een echt antwoord en verweer tegen deze beelden was er nog niet. Langzaamaan zijn er steeds meer inzichten gekomen, maar je kunt nog steeds de fundamenten van de ideeën van toen terugzien. Voor een echte verandering van een hele maatschappij zijn vele tientallen jaren nodig. Zo blijkt wel. Lees ook: Te veilig gehecht? Dat kan niet.