Als ouder wil je het liefst dat je kind er ‘gewoon bij hoort’, dat het vriendjes en vriendinnetjes heeft, en vooral: niet gepest wordt. Maar wat kun je doen?
Wat is raar?
Er zijn ontzettend veel manieren waarop een kind in de klas of buurt “raar” gevonden wordt: als je bent verhuisd naar de grote stad of juist naar een dorpje op het platteland, en je manier van praten is anders. Als je kind fysiek opvalt, variërend van rood haar, heel groot of juist heel klein zijn, overgewicht heeft, of een zichtbare handicap. Kinderen die opgroeien in armoede worden vaker gepest, evenals kinderen die niet in de genderrol van jongen of meisje past. Of als een kind zich anders gedraagt, bijvoorbeeld omdat het ADHD heeft, een vorm van autisme en/of een verstandelijke beperking. Deze kinderen hebben allemaal een grotere kans om raar gevonden te worden en daarom gepest te worden, maar het wordt meteen duidelijk dat ze daar zelf, of hun ouders, maar heel weinig over te zeggen hebben.
Het ene kind wordt wel gepest met een bril, het andere niet. Het ene kind met overgewicht is volgens haar klasgenoten lui, en moet hoognodig eens wat aan gymoefeningen doen, waar wij haar wel mee willen helpen (voorbeeld uit het promotieonderzoek van Suzanne Kuik, zie hoofdstuk 4 van mijn boek), terwijl het andere fors uitgevallen meisje juist ‘helemaal zichzelf’ is.
Wat is pesten eigenlijk?
Er zijn veel misverstanden over pesten. Een belangrijke is dat pesten verklaard kan worden vanuit de eigenschappen of het gedrag van het slachtoffer. Dat is niet zo. Pesten is vooral een eigenschap van groepen volwassenen of kinderen. In die groep heerst onzekerheid over de sociale posities in die groep, en vaak is er een klein groepje dat bepaalt wie erbij hoort, en wie niet. De manier waarop gepest wordt varieert van heel direct: schelden, fysieke agressie of het kwijtmaken van spullen, tot minder direct: niet mee mogen doen, genegeerd worden, roddelen. In het proces van pesten wordt steeds gedefinieerd wie er aan de norm voldoet, en wie niet. Wie afwijkt, wordt gepest. Althans, zo lijkt het.
Als je beter kijkt dan ligt eigenlijk al vooraf vast wie gepest wordt en wie niet, en wordt de definitie van die persoon gevormd aan de hand van maatschappelijk geaccepteerde normen. Dus een populair persoon met overgewicht is “authentiek, helemaal zichzelf” terwijl de gepeste “lui en vadsig” is. Het pesten gaat dus aan de verwijzing naar normen vooraf. Met dat proces van (steeds herhaalde) definities wordt vervolgens het pesten gelegitimeerd.
Dat betekent dat pesten een uiting is van spanningen in de groep. Rondom posities, definities en leiderschap is een voortdurend proces gaande, dat zich uit in pesten. Dit is echter niet noodzakelijk. Als er sprake is van positief leiderschap, waarbij telkens de gezamenlijke groepsnormen worden bijgesteld naar (bijvoorbeeld): “iedereen heeft het recht om bij ons te horen”, of “wij weten dat Pietje (Mohamed, Duane) anders is, maar wij zien ook zijn verdiensten voor onze groep”, of “samen zijn wij sterk genoeg om Marietje (of Fatima, of Shayenne) op te vangen die het thuis zo moeilijk heeft.” Eventuele spanningen zijn dan niet taboe, maar worden besproken om te zien of ze opgelost kunnen worden. Als groep kan iedereen zich daarin dan zowel veiliger als sterker gaan voelen: de veiligheid en kracht beperkt zich niet tot het pestslachtoffer, maar tot alle betrokkenen.
Pesten is dus een probleem van leiderschap en van definities. Dit wordt vaak niet onderkend. Te vaak wordt het gezien als een logische reactie op het “anders zijn” van een kind, of als iets waar het slachtoffer maar tegen moet kunnen, of sterker van moet worden. Daarmee miskennen met name de verantwoordelijke volwassenen hun eigen (in dat geval) falende of zelfs actieve rol.
Pesten zou verklaard kunnen worden vanuit de eigenschappen van het slachtoffer. Dat is niet zo.
Pesten is niet iets wat bij “het leven” hoort, en het is negatief voor de ontwikkeling van alle betrokken kinderen: voor de leidende figuren omdat zij leren dat je met negatief gedrag, ten koste van anderen, populair kunt zijn (vaak gaan ze door met pesten, ook al vinden ze het niet fijn, uit angst dat zij anders zelf het slachtoffer zullen worden, of uit angst hun populariteit te verliezen). Voor de slachtoffers omdat langdurig pesten vergaande gevolgen heeft voor hun geestelijke en lichamelijke (chronische stress) welzijn. Maar zelfs voor de betrokkenen omdat zij niet de kans krijgen op een sociaal leerproces, en opgroeien in een sfeer van voortdurende dreiging en negativiteit.
Waarom zijn sommige kinderen de klos?
Maar waarom zijn sommige kinderen eerder de klos dan anderen? In een onveilige groep zoeken spanningen een uitlaatklep, een bliksemafleider. Zoals een bliksem altijd het hoogste punt zoekt, vallen sommige kinderen eerder op. Fysiek door hun uiterlijk, of door hun gedrag of accent. Vaak begint dat al op jonge leeftijd, en kinderen die eerder gepest zijn reageren heftiger op uitproberende pesterijtjes. Hun reactie versterkt vervolgens het pesten: zij zijn een ideaal slachtoffer.
Dat die reactie het gevólg is van eerder pesten (als iemand jou vastpakt aan een arm die al gebroken is, is het logisch dat jij het uitgilt van de pijn) wordt vaak niet gezien. Het genezen van de pijn van pesten is een zeer langdurig proces. Andere kinderen zijn misschien sociaal niet vaardig, soms vanwege eerdere pesterijen (ze hebben de kans niet gehad om sociaal zelfvertrouwen op te bouwen), en soms omdat ze door bijvoorbeeld een autismestoornis niet zo goed zijn in het “lezen” van gedrag of het begrijpen van een opmerking.
Maar de echte oorzaak zit altijd in een slecht geleide groep vol spanning en onzekerheid. Wanneer een groep positief is, vanuit de instelling dat iedereen het recht heeft gelukkig te zijn in de groep, dan worden problemen opgelost. Dan worden niet alleen de “minpunten” maar ook de verdiensten van álle kinderen gezien en krijgen talenten de kans zich te ontplooien. Volwassenen (ouders, leerkrachten) hebben hierin een leidende en bijsturende taak.
Wat kun je als ouder doen?
Je wil als ouder vooral dat je kind goed in zijn of haar vel steekt, dat hij of zij de kans krijgt zich te ontplooien. Daarom is het goed te weten dat pesten zeer schadelijk is, maar vooral dat pesten niet noodzakelijk is. Het is belangrijk om steeds alert te zijn, en met de andere betrokkenen in te grijpen waar dat nodig is. Zie pesten dan ook niet als signaal van “slechtheid” van de pesters, zeker niet als het om kinderen gaat, maar eerder als signaal van onmacht en spanningen. Tijd om bij te springen. En een gesprek aan te gaan met de leerkracht dat gaat over de veiligheid in de groep.
Maar niet alle omgevingen zijn maakbaar. Waar het onderwijs op zijn verantwoordelijkheid moet worden aangesproken, zijn andere omgevingen veel minder maakbaar. In de openbare ruimte bijvoorbeeld heb je veel minder zeggenschap. Het gaat dan steeds om andere “anderen”. Het is in die gevallen goed om je kind te helpen zich daartegen te wapenen. Dat zal hij/zij vooral kunnen, als de basisomgeving (thuis, school) veilig is. Dan is het makkelijker om onderscheid te maken tussen zij die ertoe doen, en de buitenstaander waar je je schouders over kunt ophalen. Het hebben van een paar echte vrienden helpt daarbij enorm.
Soms is het een optie als een kind een spreekbeurt houdt, over het dorp of de stad waar hij vandaan komt, over de handicap of beperking. Dan wordt het anders-zijn ineens bespreekbaar en daarmee minder eng, minder “raar”. Dit is alleen een goed idee als er goodwill in de klas is. Als het pesten al langer duurt, is de klas het probleem, niet het slachtoffer.
Bang voor pestgedrag
Uiteindelijk is het omgaan met “raar” zijn altijd maatwerk. Kijk en luister goed naar je kind: wat is precies het probleem, hoe ziet hij of zij dat zelf? Misschien ben je als ouder té bang, vanuit je eigen slechte ervaringen. Of bagatelliseer je het probleem juist, omdat je niet wil geloven dat jouw kind gepest wordt.
Laat je kind aangeven hoe het zich voelt, en welke actie gewenst is. Dat kan betekenen dan jouw zoontje van 4 met een pop in de buikdrager naar school wil, of met een roze prinsessenbeker, of met zijn barbie. Wat is daar mis mee? Als hij daarmee gepest wordt, wijst dat op slecht leiderschap van meester of juf en een slechte sfeer in de groep. Kinderen moeten de ruimte krijgen om hun interesses te verkennen.
Pesterijen moeten worden gecorrigeerd: hoezo is het raar als een jongen een pop heeft in de buikdrager, hun eigen papa draagt hun zusje toch ook? Hun eigen moeder rijdt toch ook auto, waarom mogen de meisjes niet met auto’s spelen? Hoe minder nadruk op meisjes- of jongensidentiteit, hoe beter. En meer in het algemeen: ieder kind heeft kwaliteiten en het recht om die te ontdekken, ontwikkelen en erom gewaardeerd te worden.
Daarnaast is het goed om te weten dat kinderen er graag bij horen. Dat kan betekenen dat het dezelfde kleren wil als iedereen in de klas, of dezelfde speeltjes of andere attributen. Hoe veiliger de klas, hoe meer ruimte er is om “jezelf” te zijn – als je dat wil! Een kind zal op het ene moment willen opgaan in de groep, om vervolgens op een ander, zelfgekozen (!) moment zijn of haar nek uit te steken. Geef je kind die ruimte en vertrouw erop dat hij of zij zal uitgroeien tot een mooie, positieve volwassene.
Leestips:
Mieke van Stigt: Alles over pesten
R.J. Palacio: Wonder
Op Kiind:
Weerbaarheid en pesten, alles over groepsdruk
Bestellen zonder verzendkosten:
http://www.boompsychologie.nl/product/2395/Alles-over-pesten
Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog en schrijft en spreekt over jeugd, gezin, onderwijs en levensloop. Vorig jaar verscheen bij Uitgeverij Boom haar boek Alles over Pesten, daarin zoekt ze de biologische, psychologische en sociologische verklaringen voor pesten en geeft ze vanuit een nieuw, overkoepelend inzicht oplossingen en adviezen voor ouders, leerkrachten en mensen die zelf gepest worden of ooit werden.