In een koud en donker Keulen, eind jaren tachtig, snapte ik opeens wat de kracht van kunst was. Ik was vijftien jaar oud en werd samen met mijn klasgenoten losgelaten in het Museum Ludwig, waar een grote overzichtstentoonstelling van Andy Warhol te zien was. De gigantische doeken met felle kleuren en herhalingen van bloemen, Marilyn Monroe, Mao, Coca Cola, Campbell’s Soup en ook van mijn eigen koningin Beatrix knalden mijn hoofd binnen en lieten me sprakeloos achter. Dit betekende niets, hier waren geen woorden voor. Dit ging alleen over ervaren en verwonderen.
Andy Warhol zette me op het spoor van de verwondering. Ik ontdekte literatuur en film. Ik maakte er mijn studie van en ging zelfs bij een culturele instelling werken. En natuurlijk zou ik er alles aan doen om mijn kinderen veel eerder dan ikzelf die waardering voor kunst bij te brengen. Ik zou ze meenemen naar musea, we zouden tentoonstellingen bezoeken. Zij zouden echte culturele burgers worden. Die zowel klassieke muziek als de impressionistische schilderkunst zouden waarderen.
Nou, dat is niet helemaal gelukt. We gaan maar weinig naar musea en zelfs de culturele festivals bij ons in de stad zien we lang niet allemaal. Want er is altijd wel een judotoernooi of een dansles of een familiebezoek. Of we zijn gewoon moe. Of lui. En eigenlijk interesseert klassieke muziek mijzelf ook niet zo veel.
Dus laat ik het ook maar weer los. Muziek zullen ze zelf moeten ontdekken. De meeste musea ook. Maar voor de broodnodige compensatie zijn we wel lid van het mooie kunsttijdschrift Dada. Ook hebben we ‘Een hele kunst‘ al drie keer voorgelezen. We zijn nu goed thuis in de 50 hoogtepunten van de Nederlandse kunst. Van de gebroeders van Limburg en Rembrandt tot Piet Heen Eek en Henny Vrienten. Schilderijen van Vincent van Gogh worden herkend, als ‘Oh dat is van die man met dat oor’.
Dit betekende niets, hier waren geen woorden voor
Maar er gaat niets boven de onontkoombare confrontatie met een echt kunstwerk zelf. In 2011 bouwde Florentijn Hofman – de man van de gigantische rubbereenden – een elf meter hoog houten konijn in het Valkhofpark in Nijmegen. Terwijl Thijn naar dansles ging, zagen Noek en Roos iedere week hoe het bouwwerk vorderde. Een stalen constructie, 12.000 houten plankjes en 36.000 schroeven werden samen ‘Het Uitkijkkonijn’. Met een rode bal op zijn neus. Je kon er nog in ook, om net onder de kop zelf uit te kijken over de rivier en de overkant.
Groot, niet te missen, zonder een duidelijk doel of functie. Het konijn stond er ruim een half jaar lang. Te staan. Gewoon omdat het kon. En het bracht een stukje verwondering in de stad. Juist vanwege het grote formaat, het gegeven dat het tijdelijk was en kwetsbaar. Maar ik weet zeker dat een groot deel van Nijmegen, waaronder mijn kinderen, heeft gevoeld dat dit is wat kunst met je kan doen. Je ogen en mond vallen open, je weet niet wat het betekent, maar van binnen voel je het kriebelen. Dat is verwondering. En daar wil je altijd meer van.