Ik ben opgegroeid met zes broers en zusjes. Na de geboorte van de oudste, zwaar autistische dochter vond mijn moeder dat ze “ontrampt” was en baarde er zes achteraan. Ze zei wel eens dat een vliegtuig nooit twee keer op dezelfde plek neerstort. Daarbij was ze dol op kinderen. En ze dacht dat Jiska er alleen maar beter van kon worden: broertjes en zusjes die wél contact zoeken.
Ik ben als kind nooit aandacht tekort gekomen, maar niet omdat ze nou zo’n oplettende moeder was. Onze kunsten díe ze zag, juichte ze gewoon gezellig toe. Op een van de vakantiefoto’s waarop ik sta, hang ik hoog in een of andere Franse telefoonmast. Andere moeders gaan gillen of roepen: “Kom daar uit!”. Mijn moeder pakte haar camera.
Mama zag een heleboel niet
Er was ook een heleboel dat ze níet zag. Dat we een hut maakten op het kerkhof bijvoorbeeld. Dat daar een met klimop begroeid familiegraf stond waar wij een spannend huis in zagen. Waar we bovenop klommen, in het dak een gat vonden en ons erin lieten zakken. Om verbaasd naar een gesloten stenen kist te kijken. Of dat we over wakken sprongen in het reeds smeltende ijs. Heel hard naar de overkant van de sloot renden, van de ene gebroken, wiebelende schots naar de volgende. Dat we in de kelder van een afgebrand spoorwegstation rondzwierven en daar lege bierflesjes en rare zaken vonden. Zaken waar mijn oudere broers samenzweerderig over deden, waardoor ze een gewichtige ik-weet-wat-dat-is-houding aannamen en zeiden: “Afblijven Tirza, dat is gevaarlijk.” Dat we soms gewoon in de sloot sprongen als we het warm hadden. En dan zeiden dat we erin waren gevallen. Dat ik alle chocolaatjes uit de bonbondoos op de hoedenplank pikte.
Mama zag een heleboel niet.
Wat ze wel zag, was onze Playmobil-opstelling. En die maakte ze nóg mooier. Hele taferelen trof ik soms op ons speelblad aan, wanneer ik uit school kwam. Ze zag onze poppen en liet die thee drinken. Ze zag onze huiskamer-hutten en verstevigde die zelf met wasknijpers, zodat ze niet instortten. Ze zag onze frustratie als een tekening niet lukte of een puzzel, en vergat dan alles om ons te helpen, ook de tijd. Kwam naast ons zitten, om zich te buigen over datgene waar wij ons over bogen.
Ook zag ze dat het hoekje, waar mijn zusje sliep, niet gezellig was. Mijn jongste zusje sliep in een bedbak op wieltjes, die overdag onder ons stapelbed opgeborgen werd. ‘s Avonds trokken we de bak naar de andere kant van de kamer en schoven hem onder het bureau. Ik denk dat er weinig huizen zijn waar ook ónder het bureau schilderijtjes hingen en een mooi lampje, dat mijn zusje ’s avonds aanknipte.
Mijn ouders maakten voor ons alle zeven een eigen plekje en versierden onze kamertjes. Mijn moeder versierde graag, zowel het huis als de tuin met bloemen. Maar het liefst van alles versierde ze ons.
Ondanks onze boevenstreken droegen we strikken in ons haar. Liep ik met lange, satijnen linten rond. En droeg mijn zusje antieke Ming-oorbelletjes van Chinees porselein gezet in zilver. We hebben meerdere malen de gigantische, door mijn vader getimmerde zandbak afgezocht, als er weer eens een oorbel kwijt was. En soms vonden we dan ook meteen tafelzilver terug, een verdwaalde lepel of vork waarmee een kleuter op de loop was gegaan. Wat aan mijn moeders aandacht was ontsnapt. Boos werden ze nooit.
Ze vergat alles om ons te helpen
Nu heb ik een eigen gezin, waarin mijn oudste zus is gebleven en er vier kinderen zijn bijgekomen. Ik denk dat ik meer zie dan mijn moeder. Zelf kan ik vaak slecht loslaten en ik hou meer van orde en regelmaat. Ik wil me soms vastbijten in datgene wat mijn kinderen bezighoudt. Ben vaak bang dat ik iets over het hoofd zie, want dat gebeurt wel eens. Soms fantaseer ik dat er vijf versies zijn van mezelf: wat zou ik dan een goeie moeder zijn. Nu kan ik hoogstens afwisselen, om de beurt aandacht geven, en zo goed mogelijk proberen om niemand te missen.
Eén keer belde ik huilend mijn moeder. Ik had een intensieve week achter de rug waarin het me niet goed gelukt was ze allemaal te geven wat ze nodig hadden. Maar mijn moeder stelde me gerust: “Wat jíj niet kunt geven, krijgen ze van hun broertjes en zusjes…”
Ik dacht terug aan vroeger. Aan mijn broers die hun hand uitstaken en me opvingen als ik vanaf een ijsschots de slootkant weer opsprong. Mijn nieuwe kleren die ik aan zes broertjes en zusjes showde, iedere kamer rende ik een voor een af. “Kijk eens wat ik gekregen heb!” Aan de gestolen chocolaatjes die ik met mijn zusjes deelde, die we opgewonden opaten. Aan de rare zaken in vreemde kelders waar ik voor gewaarschuwd werd. Omdat er op me gelet werd. Misschien wel niet door mijn moeder, maar ik was nooit alleen.
Ze heeft gelijk: die moeder van mij. Ik hoef geen vijf moeders te zijn.
En net als ik zelf vroeger, zitten mijn dochters in de zandbak met kleurige, satijnen linten in hun haar. Hun strikken zijn mijn kus-op-hun-bol. Mijn manier om te zeggen dat aandacht soms ook in kleine details zit. Zoals lampjes onder een bureau. Maar vooral ook: in lieve broertjes en zusjes.
Tirza van Schie vormt een huishouden met haar man, vier kinderen en haar tien jaar oudere, maar verstandelijk eeuwig zevenjarige zus. Ze publiceert versjes en blogjes op lentezoet.nl en heeft nu ook haar echte versjesboek in de winkels/onze webwinkel liggen!