Onze Kaj is ook verhalenverteller. Een van zijn eigen verhalen vertelt hij op 19 september op het Kiindfestival! Herhaling is fijn. Schreven we meermaals. Dus lees het vooral voor en luister op het festival in de boshut naar Kaj.
‘Ik wil nou wel weer eens naar dromenland.’
Op de wekker stond met rode cijfers 3,2,0.
Boele kon niet slapen. Het was midden in de nacht en hij was wakker geworden: klaarwakker. Naast zich hoorde hij zijn zusje ademen. En aan de andere kant van zijn zusje snurkten zijn moeder en vader.
Boele probeerde weer in slaap te vallen.
Hij bleef een tijdje heel stil liggen in zijn lievelingshouding, probeerde zijn rug, zijn buik, maar het hielp allemaal niet.
Zijn zusje deed ’s nachts als ze wakker werd een slokje melk uit mama’s borst:
Boele deed dat al een tijd niet meer.
Hij ging het bed uit, nam een slokje water en kroop weer op het matras.
Op de wekker stond 3,3,5. Hij bleef maar wakker! En iedereen sliep.
Dan maar het slaapliedje zingen dat papa altijd zong,
misschien hielp dat…
‘Zomertijd…’ zong hij heel zachtjes, ‘en het leven is heerlijk. Met de vijver vol vis’-
Toen werd er op het raam van de slaapkamer getikt.
Het klonk heel hard.
Boele stopte van schrik met zingen.
Doodstil lag hij te luisteren in het donker.
“Tik tik tik!”- daar was het weer…
Boele hield zijn adem in, kwam overeind, stond op en sloop naar het raam.
Terwijl iedereen nog steeds sliep tilde hij langzaam een hoekje van het gordijn op,
ging op zijn tenen staan en keek naar buiten.
Aan de andere kant van het glas stond op de vensterbank een mannetje met een groene muts, een rode tuinbroek en blauwe laarzen. Hij had een baardje in een punt, en een grote glimlach verscheen op zijn mond toen hij Boele zag kijken.
Toen zei hij iets. Boele kon het niet horen door het glas, maar zag zijn mond bewegen en het leek op ‘kom’. Het mannetje wenkte met zijn hand en sprong toen achteruit van de vensterbank naar beneden.
“Ding dong!” Nu ging beneden de deurbel! Hoorden papa en mama dan niets? Moest hij ze wakker maken? Boele deed het niet, maakte zachtjes de slaapkamerdeur open en ging naar beneden.
‘Ding dong!’ Boele was al in de gang. ‘Ik kom al, ik ben er al!’ fluisterde hij en draaide de voordeur open.
‘Ben je daar eindelijk Boele!’ zei het mannetje, ‘Ik stond al twintig minuten op de vensterbank te wachten. We hebben niet alle tijd weet je! Nog maar een paar uur tot het dag wordt.’
‘Maar… wie ben je?’ vroeg Boele.
‘De schipper mag ik overvaren. Kom mee!’
Op blote voeten liep Boele in zijn pyjama achter het mannetje aan
Op blote voeten liep Boele in zijn pyjama achter het mannetje aan. Door de voortuin ging het naar de stoep. Daar klapte het in zijn handjes en ‘Poef!’- op straat stond plotseling een piratenboot. Hij zag eruit als de grote boten die Boele wel eens op een plaatje had gezien, maar deze was zo groot als de auto van mama. En de vlag in de mast was niet zwart maar roze, met een gele ster erop.
In de reling aan de zijkant zat een deurtje, en een kleine loopplank lag op de rand van de stoep. Het mannetje liep de plank op, draaide zich om om te kijken of Boele ook kwam, en toen die naar boven was wees hij naast zich en zei ‘Ga zitten alstublieft!’
Er paste precies één stoel in de boot. Achter het grote zeil. Het mannetje trok de loopplank omhoog, ging achterin de boot staan, zei ‘Daar gaan we!’ en ‘zwoesjjjj…’ en ze vlogen weg.
Boele vloog door de lucht, over de toppen van de bomen en de daken van de huizen, steeds hoger. Het mannetje stuurde en was aan het zingen: ‘Schipper mag ik overvaren, ja of nee, wil je me naar droomland varen ja, of nee!’
‘Waar gaan we heen?’ riep Boele naar het mannetje achter zich.
‘Dromenland, dat vroeg je toch?’ riep het mannetje terug.
Hij draaide aan het stuurwiel en de wind suisde in Boele’s oren terwijl ze vlogen langs de sterren en de maan.
Het werd lichter om Boele heen. Een soort roze licht dat steeds feller werd, alsof het dag aan het worden was. Even was het licht zo fel, dat hij niets meer zag en toen landde het schip met een bonk in een groen weiland tussen twee heuvels.
‘Uitstappen maar!’, riep het mannetje. Het schoof de loopplank naar beneden en Boele liep eraf. Het gras voelde raar onder zijn voeten. Het was alsof hij op een luchtkussen stond.
‘Schiet nou op!’, zei het mannetje. ‘Ik kom je wel halen als we weer terug moeten. Loop gewoon je voeten achterna, je kunt niet verdwalen!’
Boele stapte over het verende gras in dat vreemde zachte roze licht een heuvel op. Toen hij boven was zag hij aan de andere kant het mooiste land dat hij ooit had gezien. Vol kinderen in pyjama. Er was een strand met zand en water. Er was een plek waar kinderen hutten aan het bouwen waren. Je kon er van alles maken. Er waren hijskranen om mee te hijsen, brandweerauto’s om echte brand te blussen en… paarden in alle kleuren van de regenboog om voor te zorgen en op te rijden.
Hij holde naar beneden, de heuvel af.
Met zijn voeten in het zand maakte hij een kasteel. Hij reed keihard in een brandweerauto, met gillende sirene, en haalde met de ladder een poes van een hoog dak. Hij hees met de hijskraan een groot krat op een vrachtauto. Hij kamde en knuffelde een pony, en mocht een stukje rijden op de rug van een heel groot paard dat precies zo stapte als hij wilde.
Uren speelde Boele, tot het mannetje met het baardje en de groene muts voor hem stond. ‘Het is tijd, we moeten gaan!’
Boele wilde niet mee, maar het mannetje trok hem aan zijn vinger weg bij al het speelgoed, weg van het veld en de zee, over de heuvel naar het schip.
‘Je wilt toch niet dat je papa en mama je missen als ze straks wakker worden? En je zusje?’, zei het mannetje. ‘Toe, ga maar zitten. Je komt hier vast nog wel eens terug.’
En met een ‘zwoesjjjj…’ vlogen ze door het felle roze licht, langs de sterren en de maan, over de toppen van de bomen en de daken van de huizen en ze landden op de stoep voor het huis waar Boele woonde.
Het mannetje wachtte onderaan de loopplank, liep met Boele mee naar de voordeur die nog op een kiertje stond. Daar maakte hij een buiging, nam zijn hoed af en zei:
‘Als je nog eens naar dromenland wilt, hoef je het ’s nachts alleen maar te wensen! Maar laat me volgende keer alsjeblieft niet zo lang wachten op de vensterbank…’
Het mannetje liep terug naar het schip, klom erin, trok de loopplank naar binnen, ging aan het stuur staan, zwaaide even en zwoesjte weg.
Boele deed de voordeur dicht, deed een lange plas op de wc en liep zachtjes naar boven. Op de wekker stond 5,2,2. Hij kroop naast zijn slapende zusje op zijn matras, en viel in slaap. Eindelijk!
Of zou hij het allemaal gedroomd hebben?
Illustratie door Chriztee Media Art