Ik had een wild idee: ik gaf mijn kind nepstraf. Lees hoe dat afliep.
De zoon wordt groot. Dat vindt hij in elk geval, en ik eigenlijk ook. Maar als je net zeven bent, ben je niet alleen best groot, maar ook nog best klein. Dat vind ik in elk geval, maar hij niet.
Hij lijkt te denken dat hij niet zeven, maar zeventien is. Daarom discussiëren we nu over een onderwerp waarvan ik had verwacht het pas over tien jaar te voeren: bedtijd.
Autonomie
Luka wil buiten spelen tot het donker is. En het is hartje zomer, dus dat betekent dat hij schommelt tot bijna middernacht. Ik gun hem vrijheid en autonomie. Bovendien speelt hij op een veilige plek (de camping op Vlieland) met veel bekenden en geen verkeer, dus waarom niet?
Nee echt: waarom niet? Ik probeer hier zo eerlijk mogelijk over te zijn. Maar kan niet meer bedenken dan redenen als: ‘Omdat het belangrijk is om grenzen te hebben.’ ‘Omdat hij nog maar zeven is.’ ‘Omdat anderen het misschien gek vinden dat hij zo lang buiten mag.’ ‘Omdat anderen zich misschien verantwoordelijk voor hem voelen, en hij ze daardoor tot last is.’ Het zijn drogredenen of ze hebben te maken met mijn eigen onzekerheid.
Meer lezen over autonoom, vrij en heerlijk opvoeden? Pak zomereditie Wild erbij.
Luka en ik maken afspraken. Omdat hij nog geen klok kan kijken, spreken we af dat hij naar de tent komt als de boot toetert, als de lantarenpalen aan gaan en uiteindelijk zelfs als hij de eerste ster ziet. Welke afspraak ik ook maak, hij houdt zich er niet aan. Omdat het te hard regent om zich uit de tent van zijn vriendje te wagen. Omdat hij te moe is om over de duinen van het strand af te komen en aan ons te vragen of hij nog even bij het kampvuur mag blijven. Omdat hij nog maar zeven is.
Terwijl hij oefent met afspraken nakomen, oefen ik met zuiver communiceren. ‘Ik voel mij niet serieus genomen’, probeer ik. ‘Alsof je me niet belangrijk vindt.’ ‘Klopt’, zegt de net-geen-kleuter-meer tot mijn verbazing. ‘Ik vind onze afspraken in elk geval niet belangrijk, want ik kan het heus zelf wel.’
Toch probeer ik het weer. ‘Kom dan in elk geval even overleggen als je de boot om half negen hoort toeteren’, druk ik hem op het hart. Dat zal hij doen.
Hij doet het niet. Wanhopig zoek ik naar een andere methode. Schreeuwen? Slaan? ‘Andere ouders zouden nu straf geven’, begin ik. ‘Wat is dat, straf?’ ‘Dat betekent dat je morgen extra vroeg naar bed moet, of dat je iets niet mag.’ ‘Oké, geef me dan maar straf’, besluit hij sportief.
Ik verzin een nepstraf
Ik hou niet van straf. Het maakt de kloof tussen moeder en zoon alleen maar groter, zorgt voor meer onbegrip en boosheid. Liever wil ik dichter bij Luka komen. Verbinding. Daarom besluit ik de volgende ochtend om hem een nepstraf te geven: ‘Voor straf ga ik je vandaag extra lang voorlezen uit Ronja de Roversdochter, terwijl jij in mijn armen ligt.’ Hij is gék op dat boek, en op voorlezen.
Het is even stil. Ik wacht op zijn triomfantelijke lach.
Maar wat gebeurt er? Luka is razend. Hij begint te schreeuwen. ‘Nee! Niet voorlezen! Geen Ronja!’ Hij wordt rood en begint te huilen. Heel hard.
Mijn zoon reageert exact zoals een kind reageert op zijn straf. Zoals je hoort te reageren als je op de gang gezet wordt, als je strafregels moet schrijven of met blote voeten naar bed moet. Waarschijnlijk was hij zelfs woest geworden als ik hem voor straf een ijsje had gegeven.
We hebben Ronja de Roversdochter gelezen. Wel een uur lang. Het was heerlijk en daarna voelden we ons helemaal verbonden.
Heeft hij er iets van geleerd? Mwah. Ik wel: dat ik nooit meer straf geef, zelfs geen nepstraf. En dat hij best zelf kan bepalen hoe laat hij naar bed gaat.
fotografie Jana Boekholt