‘Falang!! Falang noi!’ Kleine witte mensen. Het wordt ons te pas en te onpas nageroepen op straat. Er wordt gewezen, gelachen, vertederd gekeken. En dat is prima, het went om een uitzondering te zijn. Bovendien ben ik apetrots op mijn drie blonde snoetjes, die mogen best gezien worden. Waar ik moeilijk aan kan wennen is dat de gemiddelde Lao voorbijganger de kinderen ook wil aanraken. Even knijpen in het zachte peuterarmpje, kneden in het mollige babybeentje en de gouden haartjes van de oudste worden op echtheid gecontroleerd. Het levert soms ingewikkelde situaties op. Als een slinger lopen we geregeld over de stoep naar huis, wat al ingewikkeld genoeg is aangezien de stoep vol staat met auto’s, scooters, spannende honden, kraampjes met parasols en hete barbecues.
Als de laatste in de slinger dan ook nog aan zijn armpje wordt vastgehouden, wordt de hele slinger uit zijn verband gerukt en kukelen we als een dominorijtje om. Of een van de blonde snoetjes probeert de boobytrap te omzeilen en botst heel ongelukkig tegen een muurtje. De eerste weken ging ik behoorlijk uit mijn plaat als er weer eens iemand aan de kinderen kwam. Of als er iemand een camera tevoorschijn haalde om samen met de blonde koppies een superoriginele selfie te maken. Als een leeuwin beschermde ik mijn kroost tegen de klauwen en camera’s. In no-time verweerde de oudste zichzelf in drie talen tegen graaiende handen.
In no-time verweerde de oudste zichzelf in drie talen tegen graaiende handen
Tot een verrassend goed Engels sprekende dame mij eens rustig uitlegde hoe het nou zit in de Aziatische cultuur. Men houdt gewoon ontzettend van kinderen, dat ten eerste. En als iemand een lief exemplaar voorbij ziet komen, dan wil hij het gewoon knuffelen, ermee spelen, een grapje maken. ‘Wij houden allemaal van alle kinderen en zorgen er samen voor. Doen jullie dat in Europa dan niet? Wat doen jullie dan als je een lief kindje ziet?’ Daar moest ik even over nadenken. Wat doe ik als ik een schattig kindje zie op straat? Dan denk ik ‘Wat een schattig kindje’ en loop ik verder. In de rij van de supermarkt wil ik mij nog wel eens wagen aan een spelletje kiekeboe. Maar nee, ik buk niet midden op straat om een vreemd kind te knuffelen of even in het been te knijpen. Het komt niet eens in me op. Ik bewaar mijn affectie voor kinderen van mijn vrienden, kinderen waarvan ik houd.
Maar met andere mooie dingen kan ik mij minder goed inhouden. Zie ik een mooi sjaaltje, dan wil ik zeker ook even voelen hoe zacht het is. Loop ik door de IKEA, dan glijdt mijn hand automatisch over de banken, de tafels en het beddengoed. Waarom aai ik dat leuke kind dan niet dat voorbij rent? Waarom duik ik die kinderwagen niet in om de pasgeborenbabylucht te snuiven? Zou het niet heerlijk zijn als de moeder van die kinderen mij dan niet zou doden met haar blik?
In Vientiane waar we nu een half jaar wonen zijn we inmiddels oud nieuws. We kunnen veilig over straat zonder nagejoeld te worden. Op onze vaste wandelroutes is de aandacht er niet minder om. En we beginnen er allemaal voorzichtig van te genieten. Op de markt wordt de baby uit de buggy gehaald en rondgesjouwd terwijl ik groente en fruit verzamel. Bij de stickyricekraam worden de gouden haartjes van mijn dochter gekamd en gevlochten en krijg ik van een trotse oma een pasgeboren baby in mijn armen geduwd. Als we spelen bij de tempel duwt de monnik mijn zoon rond op zijn fietsje en smeert hij crème op zijn knie als hij weer eens gevallen is. Samen zorgen voor de kinderen, dat is stiekem best leuk.
Nynke reist met partner en drie kleine kinderen naar Laos om daar minimaal een jaar als vrijwilliger les op een school te geven.
Bestel ook Nynkes nieuwe boek Verstoppertje in de tempel!
Meer samen leven: